De val

Huppelstruikelvallend baan je je een weg door de bladeren. Je bent zo klein, je laarzen zo groot en de kale takken zo ver weg. En toch kan je het niet helpen te denken dat, als de wind iets harder blaast en je jezelf net iets lichter weet te maken door je rugzakje op de stoep achter te laten en met gespreide armen midden op straat te gaan staan, je ooit boven zal komen. Maar je doet het niet, want je hebt niemand anders het ooit zien doen — misschien hoort het wel niet. Bovendien houdt mama je zo stevig vast dat je je afvraagt of ze je ooit los zal laten.

En dan laat ze je even los, je weet niet waarom, maar je bent eindelijk vrij en je rent er vandoor. De bladeren bewegen wild om je heen, je haren slaan je in het gezicht en hoe langer je rent, hoe lichter je je voelt. Je groet mensen die je nog nooit eerder gezien hebt, je lacht naar de bladeren en de bomen en de bankjes met oude stelletjes erop. Alles beweegt om je heen, de wereld lijkt te draaien en jij bent het middelpunt. Dus besluit je stil te staan, spreid je je armen en begin je te draaien. En alles draait nog sneller om je heen en alle kleuren worden een lange sliert van kleur die alle mensen en dingen in zich opneemt.
Dan gebeurt het. Eerst wil je het niet geloven, want het ging zo goed en het voelde zo fijn, maar langzaam merk je dat alles scheef gaat staan en dat de wereld niet zo hard meer om je heen draait. Die kleurrijke wolk die om je heen ontstaan is wordt langzaam uit elkaar getrokken. Alles krijgt zijn normale kleur en formaat weer terug en je merkt dat je niet meer zweeft, dat je stiekem niet zo licht was als je had gedacht. En terwijl je langzaam de grond nadert zie je in de verte mama aan komen rennen. Ze kijkt zo geschrokken. Je denkt bij jezelf dat ze zich niet zo druk zou moeten maken, je bent immers al zo vaak gevallen en je staat altijd weer op. Het zal eventjes pijn doen, maar later krijg je er een kusje op en wat lekkers om de tranen te verdrijven.


Het enige echte nadeel is dat het altijd zo lang duurt, dat vallen. Zodoende heb je genoeg tijd om je allemaal dingen te herinneren die je dacht vergeten te zijn. Want je moet wel iets te doen hebben tijdens het vallen, dan duurt het minder lang. En dan ben je er eindelijk. Alles is voorbij; de herinneringen, de mensen op het bankje die je medelijdend aan bleven staren, de hond die opeens luid begon te blaffen en mama die vanuit de verte aan kwam rennen. Je hebt je niet eens voorbereid op de val. Je doet je ogen open en ziet dat je tussen de bladeren ligt, tussen het oranje en het geel en het bruin. Je zoekt naar de lucht, naar die witte slierten die het blauw doorbreken, naar een achtergebleven blaadje dat uiteindelijk besluit zich toch maar los te maken van de boom en naar beneden te dwarrelen. En dan verschijnt opeens mama’s bezorgde gezicht. Ze pakt je op, zoekt naar pijnlijke plekjes om overheen te wrijven en wacht totdat je begint met huilen. In plaats van tranen en gejammer komt er echter alleen maar stilte en twee grote ogen die nieuwsgierig om zich heen kijken. Vallen hoort er nou eenmaal bij. Dus trek je je kleren weer recht, strijk je het haar uit je gezicht, en zoek je vol goede moed de volgende val op — stiekem hopend dat die iets sneller zal gaan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *